Schadeverzekering is geen verworven recht

Het is een beeld uit het verleden. De autotelefoon werd geïntroduceerd. Voor de jongeren onder ons. Dat was niet iets dat je in je zak stak, maar een kast van enkele kilo’s die in de auto werd gemonteerd. Zeker in het begin was de autotelefoon een statussymbool. Wanneer je een autotelefoon had, was je belangrijk. Die ene verzekeraar die zijn inspecteurs van een autotelefoon voorzag, bestaat nog steeds.  Alle inspecteurs? Nou nee. Alleen de inspecteurs leven. Niet die van schade.

Dat beeld vind ik exemplarisch voor hoe we tot op de dag van vandaag in onze sector kijken naar onze schademensen.  Nog altijd zie ik een oplopende hiërarchie van schade naar leven naar hypotheek naar financieel planner. Terecht?

Ik vind van niet. Met alle respect voor de deskundigen op het gebied van leven, hypotheken en financial planning: zij kunnen de materie goed vanuit de boeken leren. Zeker zware kost waar je waarschijnlijk niet echt opgewonden van raakt. Maar toch anders dan schade. De basis van schade kun je leren vanuit de boeken. Maar het echte schadevak leer je alleen in de praktijk.

Een praktijk die eindeloos gevarieerd is.  Je kunt zo maar 30 jaar in het vak zitten en dan toch te maken krijgen met een nieuwe risicosituatie. Een vak ook waarbij je elke dag spannende verhalen meemaakt. Bijvoorbeeld getuigen die met twee vingers in de lucht verklaren dat beide auto’s stilstonden maar elkaar toch een deuk bezorgden. Maar net zo goed een verhaal over het risico dat een grote boot op het smalste stuk van het Suez-kanaal dwars gaat liggen.

Ik zie wel verenigingen van hypothecair planners en financieel planners, van vermogensadviseurs. Maar waar is nou die vereniging voor die duizenden schadeadviseurs en schadebehandelaars? Ik zie congressen over hypotheken en beleggen, maar over schade?

Wanneer ik kijk naar de opleidingen die in onze sector worden aangeboden zie ik de ene fiscale opleiding na de andere. De algemeen erkende topdocenten zijn actief op de gebieden van hypotheken, echtscheidingen en beleggen. Maar schade? In de tijd van de komst van de autotelefoon was er Hans Beekhuis als absolute autoriteit en in zijn kielzog een hele rij schadedocenten. Maar nu? Anita Hol- Bubeck staat al vele jaren op onbetwistbare hoogte. Een breed corps van schadedocenten? Ik zie het niet.

Als consumenten en ondernemers zijn wij verwend. Wij beschouwen het bestaan van schadeverzekeringen als een vanzelfsprekendheid, maar dat is het niet. Zonder de zekerheid van bescherming tegen aansprakelijkheid en van vermogen durft niemand meer een stap buiten de deur te zetten en trekken we massaal de dekens over ons heen. Zonder schadeverzekeringen valt de samenleving stil.

Een samenleving die een ongelimiteerde aanwezigheid van schadeverzekeringen als een vanzelfsprekendheid beschouwt, is ziende blind. Om daar tegenwicht aan te bieden, moeten we als sector zelf schade ook waarderen en erkennen als een echt vak. Er is op dit gebied nog het nodige te doen. Ik hoop daarom dat deze special van AM tot verdere initiatieven zal leiden.

Column AM: Excuus dames!

Nu hoop ik toch van harte dat de zetduivel slaapt en de spatie in de kop van dit artikel wordt overgenomen. Want echt dames. Mijn oprechte excuses. De redactie laat haar columnisten vrij in wat zij schrijven. Maar hier en daar wordt een lichte suggestie niet geschuwd. Dus bij de jaarplanning werd fijntjes opgemerkt dat dit een speciaal nummer is: het nummer met de AM-topvrouwen.

Ik had dat liever niet geweten. Ik zag al weken van tevoren aankomen dat dit een probleem zou gaan worden. Wat moet ik daar nu in hemelsnaam over schrijven? Dat het wenselijk is dat vrouwen goed vertegenwoordigd zijn in de top van alle organisaties? Dat is net zo interessant als te schrijven dat de toren van Pisa scheef is. Echt, over dat thema “vrouwen” kan ik niets zinvols schrijven.

Alleen, misschien dit,  dat ik het jammer vind dat het weer gaat over de macht en de invloed die bepaalde mensen hebben. Ons voormalig bevriend staatshoofd Trump had veel macht en invloed. Ik associeer deze begrippen niet direct met iets positiefs.

Ook vind ik het jammer, dat er een specifieke groep mensen wordt uitgelicht. Wat in mijn beleving zelfs misschien iets stigmatiserends in zich heeft. Alsof het zijn van vrouw toch iets bijzonders is. Waarom wel een top 100 vrouwen en geen top 100 LHBTI-functionarissen in de financiële sector? Of de top 100-mensen met een lichamelijke beperking die ondanks die belemmering fantastisch in de top van onze sector meedraaien. Ik kijk wel uit om daarover iets op te merken in een column, want het in één column combineren van de begrippen “vrouwen”, “LHBTI’ers” en “lichamelijk getroffen mensen” is natuurlijk vragen om pek en veren.

Wanneer je zo nodig lijstjes wilt maken, waarom dan niet gewoon de top 100 mensen? Bijvoorbeeld de top 100 mensen die het afgelopen jaar iets hebben gedaan in onze sector waardoor we beter zijn gaan functioneren. Waardoor we ons veiliger zijn gaan voelen. Waardoor consumenten ons meer zijn gaan vertrouwen. Waarom niet? Omdat zo’n lijst lastig te maken is? Omdat het aantrekkelijker is om vriendjes te zijn met de machtigen in onze sector dan met aardige mensen die gewoon hun best doen om hun directe omgeving even ietsjes beter te maken?

Die “gewone” mensen, de mensen die echt het verschil maken, die zijn er veel in onze sector. Dat kunnen mannen zijn. Maar ook vrouwen. Mensen die hooggeschoold zijn. Of mensen die het van hun praktische kennis en vaardigheid moeten hebben. Maar bovenal mensen met een goed hart. Mensen die er in hun omgeving echt uitspringen, in plaats van zich belangrijk te voelen, omdat Linkedin een indrukwekkende functiebenaming laat zien.

Nee. Geef mij maar iets leuks om over na te denken. Over de schaalvergroting in onze sector bijvoorbeeld. Of over het belang van communicatie. Daar kan ik misschien iets mee. Maar een column over de 100 AM-topvrouwen daar kan ik echt niets mee.

Deze beurt laat ik dit keer even aan mij voorbij gaan.

Grenzen aan keuzes?

Als kind van onze cultuur zeg ik zonder aarzelen dat het een groot goed is dat mensen en consumenten keuzes kunnen en mogen maken. Natuurlijk stellen we als samenleving grenzen aan die keuzevrijheid. In Nederland is het bijvoorbeeld niet handig wanneer iemand invulling wil geven aan zijn vrijheid keuzes te maken door in het verkeer consequent links te gaan rijden.  Een vrije samenleving en grenzen aan keuzevrijheid kunnen kennelijk samengaan.

Met deze gedachte in het achterhoofd, is het de tweede, gepubliceerde uitspraak van de geschillencommissie Kifid van dit jaar, 2021-0002, die mij bezighoudt.

De casus is simpel. In 2010 sluiten consumenten een hypothecair krediet. De betreffende aanbieder kent het fenomeen van loyaliteitskorting. Deze komt erop neer, dat de consumenten een extra korting krijgen op de rente van de hypotheek, indien ze akkoord gaan dat bij tussentijdse aflossing van de hypotheek, bijvoorbeeld bij verkoop van de woning, boeterente moet worden betaald. Voor het afzien van het recht om de lening boetevrij af te lossen ontvangen de consumenten een rentekorting van 0,3 %.

Als gevolg van echtscheiding moet in 2020 de woning verkocht worden en worden de consumenten geconfronteerd met een boete van ruim € 23.000.

De boete staat in geen verhouding tot het rentevoordeel dat de consumenten hebben genoten. De geschillencommissie is in haar uitspraak duidelijk: de consumenten werden bijgestaan door een adviseur, de spelregels waren bekend en de consumenten hebben deze keuze in vrijheid gemaakt. Ergo: de aanbieder mag terecht aanspraak maken op deze boeterente.

De uitspraak van de geschillencommissie KiFiD staat voor mij niet ter discussie. Waar ik wel mee worstel, is de vraag of het bieden van de keuze voor een loyaliteitskorting wenselijk is?

Het aanbieden van een loyaliteitskorting is knabbelen aan het beginsel van solidariteit. Zonder deze keuze wordt de aanbieder elk jaar geconfronteerd met voortijdige beëindiging van overeengekomen, hypothecaire geldleningen. De verliezen die de geldverstrekker hierop lijdt, worden als kosten omgeslagen over alle hypotheeknemers. De consumenten die de hele rentevastperiode uitdienen, betalen dan iets te veel. De mensen die tussentijds de woning verkopen hebben een voordeel.

Die solidariteit komt echter onder spanning te staan, wanneer de kans op voor- en nadeel bepaald wordt door bewuste keuzes die de consument maakt. Het feit dat je gaat scheiden is toch je eigen beslissing? Wanneer je dat besluit neemt, moet je ook zelf maar de financiële gevolgen dragen.

Tja zo kun je ernaar kijken.

Maar nu even terug naar 2010. Ik zie dan twee consumenten voor me die voor hen samen een mooie toekomst voor zich zien. Zij hebben misschien maximale inspanningen geleverd om de woning gefinancierd te krijgen. Zij krijgen de kans om de maandelijkse woonlasten te verlagen, omdat ze denken de rentevastperiode te gaan uitdienen. Hoe realistisch is het om van deze consumenten te verwachten dat ze een juiste afweging kunnen maken van de voordelen op korte termijn en de risico’s op langere termijn?

Wanneer na de scheiding geen van beide partners een inkomen heeft dat voortzetting van de hypotheeklast mogelijk maakt, is er weinig vrijheid van keuze om de woning wel of niet te verkopen.

Vind ik deze consumenten “zielig”. Nee dat niet. Ik vermoed dat de verkoopprijs van de woning in 2020 hoger zal zijn geweest dan de aankoopprijs in 2010.  En inderdaad de aanbieder was duidelijk in zijn voorwaarden. Er heeft niets onethisch plaatsgevonden.

Toch kan ik mij voorstellen dat de consumenten een geweldige kater hebben overgehouden en dat zij – ondanks de moeite die de geschillencommissie heeft gedaan om haar besluit te motiveren – de financiële sector als negatief ervaren.

De technische mogelijkheden om consumenten keuzes te bieden zullen steeds groter worden. De uitdaging waar we als sector voor staan, is, denk ik, of we het vergroten van de keuzemogelijkheden voor consumenten als onze opdracht zien. Dan wel dat we, in het belang van de consument zelf en ter bescherming van de reputatie van de sector, prudent zijn waar we de consument wel en geen keuzes bieden. Ik neig naar dit laatste.

De nieuwe feiten

Jurjen Oosterbaan-Martinius

De impact van de aanhoudend lage rente is dat in de komende jaren consumenten met financiële producten met forse teleurstellingen zullen worden geconfronteerd. De lage rente zal in veel situaties leiden tot een veel lagere uitkering dan waarop men bij de aankoop van het product had gerekend.

Dat geldt voor de pensioenen, die al vele jaren het koopkrachtverlies niet compenseren en steeds vaker gekort zullen worden.

Dat geldt voor de winstdelende levensverzekeringen, van aanbieders waarbij al geruime tijd geen winst meer wordt behaald.

Dat geldt voor de tot uitkering komende lijfrentekapitalen, die minder hoog zijn dan verwacht en waarvoor een lagere uitkering kan worden aangekocht dan waarop gerekend was.

Dat geldt voor de uitvaartverzekeringen, die steeds vaker niet aan hun afgesproken verplichtingen kunnen voldoen.

Dat geldt voor de schadeverzekeringen, die steeds vaker in hun dekking worden beperkt.

Alle ingrediënten zijn aanwezig om de verwachting uit te spreken dat we opnieuw aan de vooravond staan van een vertrouwenscrisis tussen consument en financiële bedrijfstak.

De verzekeraars zwijgen angstvallig uit angst voor een afkoop en kopersstaking.

De politiek zwijgt omdat men weinig of niets kan doen om het tij te keren, maar weet dat het publieke verwijt zich ook op hen zal richten.

De adviseur zwijgt uit vrees dat klanten negatief gaan praten over het kantoor en dat daardoor de reputatie van het kantoor in de lokale gemeenschap wordt aangetast.

De toezichthouders zwijgen niet, maar worden onvoldoende gehoord omdat de waarschuwingen door de samenleving ogenschijnlijk nog te negeren zijn.

Een paar zaken staan vast.

Dat de rente voorlopig niet sterk zal stijgen.

Dat daardoor het gat tussen verwachting en realisatie voor de consument elk jaar groter zal worden.

Dat de emotie van de consument naar mate de tijd voortschrijdt, zal verschuiven van teleurstelling naar boosheid en het verwijt waarom niet eerder een waarschuwing is afgegeven.

Dat hoe langer de collectieve waarschuwing uitblijft, hoe groter de vertrouwenscrisis zal worden.

De conclusie kan helaas geen andere zijn dan, dat consumenten het recht hebben om gewaarschuwd en geadviseerd te worden om de tering naar de nering te zetten. Een financiële sector die dit niet doet, handelt niet in het belang van de consument en roept een nieuwe vertrouwenscrisis over zich af. Leuker kunnen we het helaas niet maken.

Het lelijke eendje werd een mooie zwaan

Wanneer ik naar het intermediair kijk, moet ik vaak denken aan het sprookje van Christian Andersen over het lelijke eendje. Het eendje dat door zijn omgeving werd gepest en geminacht, maar uiteindelijk geen eendje bleek te zijn maar een mooie en sterke zwaan.

Ook “de tussenpersoon” is de afgelopen jaren gepest en geminacht. Politici, toezichthouder, consumentenorganisaties en ook de aanbieders gaven uiting aan hun gevoelens door ervan uit te gaan dat deze beroepsgroep geen toekomst meer had.

De beroepsgroep is echter ondanks alle tegenwerking doorgegaan. Dat is een compliment aan de beroepsgroep zelf. Aan de enkele aanbieders zoals NH 1816, Goudse en Scildon en aan de beroepsorganisatie Adfiz.

Inmiddels is het lelijke eendje inderdaad een mooie zwaan geworden. Bij veel maatschappelijke problemen wordt nu gekeken of het netwerk van meer dan 6.000 adviseurs die dicht bij de klant staan, onderdeel van de oplossing kan worden.  Waar de groot banken zich terugtrekken uit dorpen en wijken floreert RegioBank.

Lokaal en persoonlijk ondernemerschap blijkt een sterk concept te zijn. Op dit moment ken ik geen financieel adviseurs die ’s ochtends de deur van hun kantoor opendoen en dan somber naar buiten gaan kijken met de vraag wat ze die dag eens zullen doen. Iedereen, zonder uitzondering heeft het druk. Heel druk. En ik voorspel dat het in 2021 alleen maar drukker zal worden.

Zoals in elk goed sprookje doemt ook hier het gevaar op. Succes kan ook een bedreiging worden. Bijvoorbeeld doordat we zo druk zijn met nieuwe transacties dat we onvoldoende tijd kunnen besteden aan nazorg en onderhoud. Of dat we concessies doen aan het voortdurend blijven trainen van ons zelf en onze medewerkers. Dat we alleen nog maar opleidingen volgen “voor de punten” en dan liefst bij docenten die de examenvragen al kennen.

De “tussenpersoon” is de financieel adviseur geworden. Op dit moment staan alle seinen op groen om deze positie te laten uitgroeien tot een lokaal adviescentrum voor financiële vraagstukken. In deze hoedanigheid heeft de adviseur langjarig een relatie met mensen die hij kent. Mensen die hem en zijn collega’s vertrouwen en die op de kruispunten van het leven de financieel adviseur inroepen bij het kiezen van de juiste weg, niet alleen bij verzekeringen en hypotheken.

De financieel adviseur zal sterker worden naarmate hij beschikt over een goed en dus betrouwbaar netwerk met andere deskundigen. Een netwerk dat niet gebaseerd is op allerlei duistere leadvergoedingen, maar bestaat uit deskundigen die vanuit eenzelfde mentaliteit niet alleen consumenten willen helpen, maar ook bereid zijn elkaar iets te leren.

Dit inzicht in de waarde van het intermediair heb ik gekregen in de negen jaar dat ik bij de NVA heb mogen werken. Nog elke dag besef ik hoeveel ik toen geleerd heb van de trojka Huibers, Weitenberg en Scheffer. Mannen die toen al overtuigd waren van de maatschappelijke waarde van deskundige en onafhankelijke financieel adviseurs.

De veel te vroeg overleden directeur van de NVA sprak vaak de woorden “it is better to have a market dan a mill”. Als ik nu naar buiten kijk, denk ik “Hans je had toen gelijk en je hebt het nog steeds”.

Onzeker voorval

We schrijven 1815. Nathan Mayer Amschel Rothschild weet via het gebruik van postduiven dat Napoleon de slag bij Waterloo heeft verloren van de duke of Wellington. In London verspreidt hij echter het gerucht dat Napoleon heeft gewonnen. De koersen daalden scherp en leidden tot de Londense beurskrach van 1815. Toen duidelijk werd dat Napoleon toch verslagen was, veerden de koersen op en had Nathan een vermogen verdiend.

Was dit eerlijk? Handel met voorkennis was het zeker. Maar wanneer je gewoon je best doet om iets eerder te weten dan de rest van de markt is dat toch goed koopmanschap?

Ik denk dat in de komende jaren een van de belangrijkste, ethische vragen in de verzekeringsbedrijfstak gaat worden welke kennis is nog eerlijk om te gebruiken en welke niet?

Algoritmes worden steeds meer ontwikkeld. Menselijk gedrag valt daarmee steeds verder te voorspellen, waarbij op enig moment de grens van “kans” overgaat naar die van “statistische zekerheid”.  En dan raak je de fundamenten van het verzekeringsprincipe. Dat fundament is dat er sprake moet zijn van een “onzeker voorval”.

Levensduur, gezondheidsontwikkeling, verkeersgedrag; de techniek ontwikkelt zich razendsnel om binnen “kansen” steeds beter de “statistische zekerheden” te herkennen.

Op het gebied van gezondheid stellen we als samenleving grenzen aan het gebrek aan “kans” door  bijvoorbeeld voor de basisverzekering een acceptatieplicht bij wet vast te leggen. Vanuit dezelfde ethiek is binnen het Verbond in 1990 vrijwillig het (tijdelijke) Moratorium erfelijkheidsonderzoek overeengekomen.

De geschiedenis leert echter dat kennis en de ontwikkeling van de wetenschap zich lastig laten inperken. Dus de techniek om uit “kansen” “zekerheden” te destilleren zal blijven toenemen. Als aan de ene kant van het spectrum geen grens zit dan is het vanuit maatschappelijk oogpunt onvermijdelijk dat de grens aan de andere kant wordt gelegd. En dat is bijvoorbeeld de grens om verplicht bepaalde aangeboden risico’s tegen dezelfde voorwaarden te accepteren. Of een strikt verbod om bepaalde kennis te gebruiken bij het vaststellen van premies en acceptatiecriteria.

Ik denk te zien dat binnen de samenleving een afnemende bereidheid tot solidariteit bestaat. De druk om rendementen te behalen is bij veel financiële instellingen groot. Bij verzekeringen is het buiten de deur houden van de slechtere risico’s een effectief middel om het rendement van de bedrijfsactiviteiten te verbeteren.

Maar het gaat verder. Stel dat ik als verzekeraar twee klanten heb. Statistisch weet ik dat de ene klant blijft wanneer ik de premie verhoog, terwijl de andere klant op zoek gaat naar een andere aanbieder.

Wanneer ik dit dankzij mijn algoritmevrienden weet, is het dan eerlijk om alleen de premie te verhogen van de klant van wie ik weet dat die blijft?  Fictief voorbeeld? Nee hoor. In Brexitland hebben ze er zelfs een naam voor “Loyale penalty”.

Grenzeloos commercieel gebruik van kennis over de toekomst treft per definitie de sociaal zwaksten in onze samenleving. Dat zal de maatschappij op termijn niet accepteren. De keuze is dus vrij simpel. Of de financiële wereld gedraagt zich en stelt zelf maatschappelijk acceptabele grenzen aan premiedifferentiatie, of de samenleving zal die grenzen gaan stellen. 

240 maal de ebitda

Het Financieele Dagblad (FD) jokt niet. Dus als bericht wordt dat het Gronings bedrijf Organ Assist verkocht is voor een bedrag van € 24 miljoen dan zal dat zo zijn. Opvallend wordt het bericht wanneer het FD aangeeft dat de verkoopwaarde 240 maal de ebitda is. Dit wil zeggen dat de koper bereid is een koopprijs neer te tellen die gelijk staat aan 240 keer het bedrijfsresultaat!

Om de eurotekens in de ogen van de lezer te temperen meld ik maar gelijk dat in ‘onze branche’ in de markt van overnames bij een ebitda van 10 de vlag bij de verkoper uitgaat.

Ook AMweb bericht met grote regelmaat over overnames in onze bedrijfstak. In de afgelopen maand volgde het ene bericht het andere op, waarin de lezer werd geïnformeerd dat meerdere buitenlandse partijen met volle zakken kapitaal klaar staan om overnames van financieel advieskantoren te doen, dan wel te financieren.

Ik vind dit een bijzondere ontwikkeling. Het is immers nog niet zo lang geleden dat het erop leek alsof de samenleving met groot enthousiasme afscheid aan het nemen was van het model van onafhankelijk financieel advies.  Bijvoorbeeld toen de door en door betrouwbare ouders van het intermediair het geboortekaartje van Well O Well de wereld instuurden. Of toen de volksvertegenwoordigers leegliepen op de perversiteit van provisie. Of toen de AFM het had over Knollen voor Citroenen.

“Het kan verkeren”, zoals Bredero al ooit eens sprak. Vanuit een diep dal is het onafhankelijk intermediair teruggekomen. Met als gevolg dat op dit moment een aantal partijen verlekkerd kijken naar al die hapklare brokjes die de markt op dit moment biedt.

Is dat nu een ontwikkeling waar ik erg blij van word?  Niet echt.

Wat ik zie zijn een aantal partijen die niet meer en niet minder beogen dan zo snel mogelijk de winstgevendheid verhogen om binnen een afzienbare termijn de door hen samengestelde delen weer te verkopen. Wordt verkocht tegen een ebitda van 10 dan betekent elke ton verlaging van de kosten die deze partijen weten te bereiken een vermogenswinst van 1 miljoen. Dat is dan toch goed voor een mooie Porsche en dan houd je nog wat geld over ook. Laten we duidelijk wezen. Twee bedrijven samenvoegen en dan een ton aan kosten besparen is kinderlijk eenvoudig.

Geeft dat reden tot zorg? Ja ik denk van wel. Want de ervaring leert dat klanten van assurantiekantoren niet snel in beweging komen. Je kunt vrij lang klanten een slechte dienstverlening bieden voordat klanten van adviseur wisselen. Heb je als eigenaar een korte horizon en is je focus gericht om de winstgevendheid zo snel mogelijk op een zo hoog mogelijk niveau te brengen dan ligt het gevaar levensgroot op de loer dat dit ten koste gaat van de dienstverlening en klantzekerheid.

Heb je als eigenaar een korte horizon en is je focus gericht om de winstgevendheid zo snel mogelijk op een zo hoog mogelijk niveau te brengen dan ligt het gevaar levensgroot op de loer dat dit ten koste gaat van de dienstverlening en klantzekerheid.

Zijn alle “portefeuille-opkopers” geldwolven? Ik denk het niet. Er zijn ook partijen die concepten voor ogen hebben waarbij ze uitgaan van plaatselijke, sterke vestigingen die toegang krijgen tot alle expertises die voor de lokale klant relevant kan zijn en die wél mikken op een hoge kwaliteit van dienstverlening. En ja ook zij doen dit niet om een plaatsje in de hemel te verdienen, maar hopen bij het scheiden van de markt een fraai rendement te behalen. Echter, niet ten koste van de zekerheid waarop de klant recht heeft.

Tussen opkopers van assurantieportefeuilles zitten verschillen. De “goeden” lopen daarbij het levensgrote risico uiteindelijk door wet- en regelgever afgerekend te worden op grond van het gedrag van de boefjes. Ook het zelfstandige intermediair loopt het risico dat wanneer er “incidenten” komen, de wetgever ingrijpt en aanvullende eisen stelt op het gebied van nazorg, onderhoud en dienstverlening.

Ik vind het een positieve ontwikkeling dat marktbreed de visie aangehangen wordt dat de adviseur met een sterke, lokale positie de sleutel voor succes in handen heeft. Dat daarbij nieuwe vormen ontstaan waardoor ook kleinere ondernemers de beschikking krijgen over expertises die voorheen alleen aan heel grote kantoren waren voorbehouden is boeiend om te zien. Dit illustreert dat meer en meer de “macht” van de producent naar het distributie- cq advieskanaal, verschuift

De armzalige focus op het verhogen van de ebitda ten koste van de klant is naar mijn stellige mening echter een doodlopende weg.

Oh ja: hoe kun je als adviseur de koper herkennen die het beste met zijn toekomstige klanten voorheeft? Luisteren: waar gaat het acquisitie gesprek over. Alleen over geld of ook over het welzijn van de klant? Wat als het beeld dan nog steeds niet scherp is?

Dan maar even naar buiten kijken en de cataloguswaarde van de auto van de aspirant koper van uw portefeuille inschatten.

Tijd is een schaars goed

Ook ik ben niet zonder zonde. Zo moet ik toegeven dat ik in een vorig leven namens het georganiseerde onafhankelijke intermediair met groot enthousiasme de vaardigheidstraining “overwinnen van koopweerstanden” onder de aandacht van de leden heb gebracht. En met succes! Want het maakt echt uit of je als adviseur tegen een klant zegt “stel dat uw echtgenote morgen overlijdt” of de vraag stelt “stel dat uw echtgenote gisteren was overleden”. Bij de eerste vraag gaat het licht bij de klant uit. Want over dat scenario wil hij helemaal niet denken. De tweede vraag is onschuldiger, want vanmorgen was de partner er nog. Dus dit is een fictieve situatie waar je als klant rustiger over kunt nadenken.

Waarom ik hierover begin is dat ik de afgelopen weken een groot aantal adviseurs mocht interviewen, waaronder een jonge adviseur die terloops meldde dat hij op kantoor leerde de klant “bang te praten”. Tja, het komt dus nog voor. Het overwinnen van koopweerstanden vind ik nog net iets minder plat. Maar ik geef toe, het komt waarschijnlijk op hetzelfde neer.

Waarom deze ontboezeming? Ik denk te zien dat het intermediair na door een diep dal te zijn gegaan er weer krachtig voorstaat. Kantoren groeien. Verzekeraars, banken en AFM laten zich positief uit over adviseurs. En zelfs KiFiD doet vrijwel wekelijks een duit in het zakje door tegen de alleen handelende consument te zeggen: ”Jammer dan. De aanbieder is niet jouw adviseur en wanneer je zo nodig geen adviseur raadpleegt moet je zelf maar beter lezen: Klacht afgewezen” En ook het gezag van Adfiz is weer op het niveau waarop het hoort te zijn, Mooie ontwikkelingen dus, maar natuurlijk blijven er aandachtspunten.

Allereerst hoor ik van vrijwel elke adviseur dat hij of zij het druk heeft. Er is meer werk dan tijd. En dus worden er keuzes gemaakt. Er wordt gekozen voor de klant die een acuut probleem heeft. Bijvoorbeeld omdat hij toch de woning heeft gekocht zonder financieringsvoorbehoud en een geldverstrekker opeens begint te zeuren over “inkomensperspectief”. Of die ondernemer die een verwerkingsovereenkomst ter ondertekening voor zijn neus krijgt en liefst vandaag van de adviseur wil weten hoe dat nu zit met het oog op zijn AVB.

Tijd lijkt op dit moment de dominante factor te zijn voor zowel de kwaliteit van advies als voor beheer. Automatisering kan en zal daarbij kunnen helpen. Maar ik denk te zien dat de technische ontwikkelingen op dit gebied sneller gaan dan de kennis en bewustwording hierover binnen het intermediair. Noem in een groep adviseurs begrippen als AFD2.0, Point Solution, Data Exchange, Ketenaanpak BSN en de associatie met een paar lieve konijnen die verschrikt in het licht van de lamp kijken dringt zich op.

Prima wanneer er een intermediair koploper is die het digitale tempo wél kan bijhouden. Maar het peloton moet niet te veel achterblijven. Daarom méér digitalisering om meer tijd aandacht aan beheer te kunnen besteden is prima. Maar laten we wél zorgen dat we als totale branche met elkaar op dit gebied bij de tijd blijven.

Bundeling van krachten?

Zijn de belangen van de achterban FFP, SEH en RFEA te verenigingen? Dat is de vraag in deze column van Jurjen Oosterbaan Martinius in het Assurantie Magazine

Op 19 mei jl. werd de branche verblijd met het persbericht waarin FFP, SEH en RFEA aankondigen de handen ineen te slaan om tot één krachtige beroepsorganisatie te komen. We moeten nog even tot september wachten op de details.

Het persbericht lichtte desondanks wel een tipje van de sluier op over wat komen gaat. De organisaties willen hun eigen identiteit en hun eigen keurmerk behouden. Dus geen fusie en integratie van de organisaties. In het algemeen brengen fusies, met als recent voorbeeld Air France en KLM,  minder dan wat de initiatiefnemers ervan verwachten. Ook binnen onze eigen sector hebben we gezien dat de op papier zo voor de hand liggende fusie tussen NVA en NBVA niet heeft gebracht wat men bij het fusiebesluit hiervan had verwacht. Ik denk dan ook dat handhaving van de eigen identiteit en het keurmerk een verstandig uitgangspunt is binnen deze nieuwe samenwerking.

Als integratie niet het doel is, wat dan wel? Het persbericht geeft aan dat de nieuwe organisatie voor overheid, toezichthouders en andere stakeholders wil fungeren als één aanspreekpunt voor financieel advies.

Ik ben bang dat deze doelstelling te hoog gegrepen is en voor mij is het raadselachtig hoe de samenwerking concreet eruit gaat zien. Niet zo zeer omdat er andere organisaties zijn die ook als waardevolle gesprekspartners functioneren, maar omdat je in een ideale wereld kunt denken aan een federatief model waarin alle belangenbehartigers toetreden en met één stem gaan spreken. Bij mij komt eerder het beeld van de kruiwagen met kikkers voor ogen. Kikkers die maar niet willen blijven zitten.

Mijn aarzeling zit dan ook veel meer in het gemengde karakter van de achterban van de organisaties. Bij FFP en SEH bestaat de achterban uit adviseurs van wie een deel functioneert als onafhankelijk adviseur en een deel werkzaam is bij aanbieders. Beiden zijn mij lief. Maar ze zijn niet hetzelfde en ze hebben niet dezelfde belangen.

De aanbieders concentreren hun belangenbehartiging binnen het Verbond en NVB. Bij beide organisaties werken meer mensen dan bij alle belangenbehartigers van onafhankelijk adviseurs bij elkaar. Zij zijn dus al krachtig genoeg. Een derde organisatie waar ze invloed op hebben is misschien wat te veel van het goede.

Aanbieders hebben andere, legitieme belangen dan onafhankelijk adviseurs
Er zijn immers nog steeds aanbieders die niet automatisch de risico-opslag verlagen wanneer de consument daar recht op heeft. Er zijn aanbieders die onder het mom van de AVG geen data willen delen met de adviseur die deze nodig heeft voor onderhoud en nazorg. Veel aanbieders attenderen hun bestaande klanten niet op de mogelijkheid premievoordeel te behalen door bij dezelfde aanbieder het product over te sluiten. Veel aanbieders beijveren niet, dat consumenten die hun aflosvrije hypotheek voor een deel willen aflossen, eerst nagaan of investeren in verduurzaming misschien verstandiger is dan vroegtijdig aflossen. Zo zijn er heel veel voorbeelden te geven waar aanbieders andere belangen hebben dan onafhankelijk adviseurs.

Het bemiddelingsproces zal in de komende jaren ingrijpend veranderen
Er zullen nog stevige strijden gestreden moeten worden over de vraag wie in de nieuwe, digitale wereld welke werkzaamheden gaat uitvoeren.

Eén aanspreekpunt voor zaken waar de achterban van dat aanspreekpunt totaal verschillend over denkt? Ik zie het nog even niet voor me en ben benieuwd naar de oplossing van dit raadsel dat in september gepresenteerd zal worden.

Eerste publicatie door Jurjen Oosterbaan op 4 jun 2020

Hernemen van de regie

Nederland was in mijn beleving bezig een niet meer zo leuk land te worden. Onverschilligheid, egoïsme, botheid werden steeds meer het dagelijkse normaal. Elke minderheid claimde het recht van het absolute gelijk. Het leek alsof de samenleving in steeds meer kampen uiteenviel. Kampen die alles over elkaar vonden, maar niets gemeenschappelijks leken te willen hebben. Met praatprogramma’s op tv die in de strijd om de kijkcijfers het liefst mensen aan één tafel lieten zitten die juist nooit en te nimmer met elkaar in één ruimte wilden verkeren.

En toen was er het coronavirus.

In een oogwenk bleek er ook een ander Nederland te zijn. Een Nederland van mensen die wél betrokkenheid bij elkaar voelden. Die een beer voor het raam zetten. Die even de boodschappen voor de buurvrouw verzorgden. Die gewoon deden wat de Minister President hen vroeg. Niet even een dag. Maar wekenlang. Die in stilte luisterden naar de koning die de vraag stelde hoe het toch mogelijk was dat die overvolle tram onder het oog van honderden omstanders dwars door de stad had kunnen rijden. En opeens ging de samenleving weer lijken op iets wat we herkenden uit het verleden.

Wat er gebeurde was dat de meerderheid die in de afgelopen jaren stiller en stiller was geworden en verdwaasd had gekeken naar de wereld om hen heen, de regie over het fatsoen en de onderlinge verbondenheid terugnam. De zwijgende meerderheid trad naar voren en deed wat nodig was om de ellende van het virus zo beperkt mogelijk te houden.

Het coronavirus zal overwonnen worden. De grote vraag is of met het verdwijnen van het virus de hufterigheid van de grote ik weer zal terugkomen.

En hoe heeft de financiële sector het in deze periode gedaan? Om in het oorlogsjargon te spreken: “was de sector goed of fout”? Het is misschien nog te vroeg om de balans op te maken. Zeker er waren bureaucraten die niet verder kwamen dan op de kalender kijken om te constateren dat een fatale datum een fatale datum is. Maar dat was een kleine minderheid.

Ook in onze branche toonde de meerderheid haar betrokkenheid. Klanten die in problemen raakten, werden opeens op hun woord geloofd. Oplossingen werden gevonden waar ze een paar weken daarvoor onmogelijk leken. Grenzen van het eigen exclusieve territorium gingen voor anderen open. Elkaar helpen. Zorgen voor elkaar. Ook dat werd in onze sector de nieuwe vanzelfsprekendheid van wat opeens de meerderheid bleek te zijn.

We zijn er nog lang niet. Nieuwe dreigingen liggen op de loer. Maar we zijn door het coronavirus ook sterker geworden.

Want we hebben elkaar weer ontmoet.

X