De nieuwe feiten

Jurjen Oosterbaan-Martinius

De impact van de aanhoudend lage rente is dat in de komende jaren consumenten met financiële producten met forse teleurstellingen zullen worden geconfronteerd. De lage rente zal in veel situaties leiden tot een veel lagere uitkering dan waarop men bij de aankoop van het product had gerekend.

Dat geldt voor de pensioenen, die al vele jaren het koopkrachtverlies niet compenseren en steeds vaker gekort zullen worden.

Dat geldt voor de winstdelende levensverzekeringen, van aanbieders waarbij al geruime tijd geen winst meer wordt behaald.

Dat geldt voor de tot uitkering komende lijfrentekapitalen, die minder hoog zijn dan verwacht en waarvoor een lagere uitkering kan worden aangekocht dan waarop gerekend was.

Dat geldt voor de uitvaartverzekeringen, die steeds vaker niet aan hun afgesproken verplichtingen kunnen voldoen.

Dat geldt voor de schadeverzekeringen, die steeds vaker in hun dekking worden beperkt.

Alle ingrediënten zijn aanwezig om de verwachting uit te spreken dat we opnieuw aan de vooravond staan van een vertrouwenscrisis tussen consument en financiële bedrijfstak.

De verzekeraars zwijgen angstvallig uit angst voor een afkoop en kopersstaking.

De politiek zwijgt omdat men weinig of niets kan doen om het tij te keren, maar weet dat het publieke verwijt zich ook op hen zal richten.

De adviseur zwijgt uit vrees dat klanten negatief gaan praten over het kantoor en dat daardoor de reputatie van het kantoor in de lokale gemeenschap wordt aangetast.

De toezichthouders zwijgen niet, maar worden onvoldoende gehoord omdat de waarschuwingen door de samenleving ogenschijnlijk nog te negeren zijn.

Een paar zaken staan vast.

Dat de rente voorlopig niet sterk zal stijgen.

Dat daardoor het gat tussen verwachting en realisatie voor de consument elk jaar groter zal worden.

Dat de emotie van de consument naar mate de tijd voortschrijdt, zal verschuiven van teleurstelling naar boosheid en het verwijt waarom niet eerder een waarschuwing is afgegeven.

Dat hoe langer de collectieve waarschuwing uitblijft, hoe groter de vertrouwenscrisis zal worden.

De conclusie kan helaas geen andere zijn dan, dat consumenten het recht hebben om gewaarschuwd en geadviseerd te worden om de tering naar de nering te zetten. Een financiële sector die dit niet doet, handelt niet in het belang van de consument en roept een nieuwe vertrouwenscrisis over zich af. Leuker kunnen we het helaas niet maken.

Het lelijke eendje werd een mooie zwaan

Wanneer ik naar het intermediair kijk, moet ik vaak denken aan het sprookje van Christian Andersen over het lelijke eendje. Het eendje dat door zijn omgeving werd gepest en geminacht, maar uiteindelijk geen eendje bleek te zijn maar een mooie en sterke zwaan.

Ook “de tussenpersoon” is de afgelopen jaren gepest en geminacht. Politici, toezichthouder, consumentenorganisaties en ook de aanbieders gaven uiting aan hun gevoelens door ervan uit te gaan dat deze beroepsgroep geen toekomst meer had.

De beroepsgroep is echter ondanks alle tegenwerking doorgegaan. Dat is een compliment aan de beroepsgroep zelf. Aan de enkele aanbieders zoals NH 1816, Goudse en Scildon en aan de beroepsorganisatie Adfiz.

Inmiddels is het lelijke eendje inderdaad een mooie zwaan geworden. Bij veel maatschappelijke problemen wordt nu gekeken of het netwerk van meer dan 6.000 adviseurs die dicht bij de klant staan, onderdeel van de oplossing kan worden.  Waar de groot banken zich terugtrekken uit dorpen en wijken floreert RegioBank.

Lokaal en persoonlijk ondernemerschap blijkt een sterk concept te zijn. Op dit moment ken ik geen financieel adviseurs die ’s ochtends de deur van hun kantoor opendoen en dan somber naar buiten gaan kijken met de vraag wat ze die dag eens zullen doen. Iedereen, zonder uitzondering heeft het druk. Heel druk. En ik voorspel dat het in 2021 alleen maar drukker zal worden.

Zoals in elk goed sprookje doemt ook hier het gevaar op. Succes kan ook een bedreiging worden. Bijvoorbeeld doordat we zo druk zijn met nieuwe transacties dat we onvoldoende tijd kunnen besteden aan nazorg en onderhoud. Of dat we concessies doen aan het voortdurend blijven trainen van ons zelf en onze medewerkers. Dat we alleen nog maar opleidingen volgen “voor de punten” en dan liefst bij docenten die de examenvragen al kennen.

De “tussenpersoon” is de financieel adviseur geworden. Op dit moment staan alle seinen op groen om deze positie te laten uitgroeien tot een lokaal adviescentrum voor financiële vraagstukken. In deze hoedanigheid heeft de adviseur langjarig een relatie met mensen die hij kent. Mensen die hem en zijn collega’s vertrouwen en die op de kruispunten van het leven de financieel adviseur inroepen bij het kiezen van de juiste weg, niet alleen bij verzekeringen en hypotheken.

De financieel adviseur zal sterker worden naarmate hij beschikt over een goed en dus betrouwbaar netwerk met andere deskundigen. Een netwerk dat niet gebaseerd is op allerlei duistere leadvergoedingen, maar bestaat uit deskundigen die vanuit eenzelfde mentaliteit niet alleen consumenten willen helpen, maar ook bereid zijn elkaar iets te leren.

Dit inzicht in de waarde van het intermediair heb ik gekregen in de negen jaar dat ik bij de NVA heb mogen werken. Nog elke dag besef ik hoeveel ik toen geleerd heb van de trojka Huibers, Weitenberg en Scheffer. Mannen die toen al overtuigd waren van de maatschappelijke waarde van deskundige en onafhankelijke financieel adviseurs.

De veel te vroeg overleden directeur van de NVA sprak vaak de woorden “it is better to have a market dan a mill”. Als ik nu naar buiten kijk, denk ik “Hans je had toen gelijk en je hebt het nog steeds”.

X